Verpakken door
de jaren heen

Marshallhulp: massaproductie en reclame

In 1947 bepleitte minister George Marshall van de Verenigde Staten (Buitenlandse Zaken en Defensie) om Europese landen materiële en financiële steun te geven. Het plan had officieel als doel: het tegengaan van armoede. In 1948 waren echter veel landen al op het vooroorlogs productieniveau. De werkelijke doelen waren dan ook het tegengaan van het communisme en het creëren van handelspartners om de Amerikaanse overschotten nuttig te kunnen besteden. Twintig procent van de steun moest terugbetaald worden, de rest was een gift, voornamelijk bestaande uit goederen en diensten.

Met de Amerikaanse steun kwamen ook massaproductie en reclame mee. Deze twee elementen zorgden ook voor een groei van de verpakkingsindustrie. De Amerikanen berekenden dat die industrie met een factor 1,7 zou groeien ten opzichte van de gemiddelde groei. Halverwege de jaren vijftig blijkt dat een factor 3 te zijn.

Als gevolg van deze ontwikkeling worden verpakkingen steeds wetenschappelijker benaderd. Massaproductie vraagt om massatransport en dus ook om efficiëntere verpakkingen, zowel economisch als logistiek perspectief. Hierdoor ontstaan rondom het thema verpakkingen onderzoeks-, kennis- en adviesbureaus.

Doorbraak synthetische kunststoffen

Kunststoffen werden al ver voor 1940 geproduceerd, denk aan celluloid, bakeliet, polystyreen en PVC. De Tweede Wereldoorlog werd de aanjager van productie op grote schaal voor een veelheid van toepassingen, zoals kabelisolatie, plexiglas ruiten en nylon parachutes). Na de oorlog kwamen daar verpakkingen bij. Tijdens de oorlog verwierf men veel kennis en ervaring op het gebied van transport (lange distributielijnen), volume (voor het leger) en het voorkomen van bederf (in moeilijke omstandigheden).

Aanvankelijk was polyetheen de belangrijkste grondstof. Kort daarna werden daar anderen aan toegevoegd.

De toenemende welvaart en de opkomst van zelfbedieningszaken droegen bij aan de groei van verpakkingen. Kunststof verpakkingen concurreren vanaf dat moment met andere materialen (voornamelijk glas en blik) door hun lage gewicht, lage kosten en gemakkelijke vormbaarheid. Met de vervanging van de melkfles door het melkpak trad een verschuiving naar éénmalige verpakkingen in. De groei van de hoeveelheid afval uit huishoudens die hiervan het gevolg was, werd een belangrijk punt op de politieke en maatschappelijke agenda’s. Sinds de jaren ’90 worden afspraken (convenanten) en wetgeving gemaakt om de hoeveelheid verpakkingen te verminderen.

Zie ook: KIDV-tijdlijn wet- en regelgeving voor verpakkingen.

Wegwerp­maatschappij

In de Verenigde Staten kwamen in de jaren twintig al wegwerpproducten op de markt. De Beurskrach van Wallstreet (1929) maakte echter voor zo’n tien jaar een einde aan dit teken van voorspoed. De pakhuizen lagen er vol mee, maar er werd niets meer verkocht.

In 1932 komt Bernard London met zijn plan Ending the Depression through Planned Obsolescence. Producten moesten volgens hem een door de wet voorgeschreven beperkte levensduur krijgen. De consument die de producten niet vóór die tijd inlevert, kreeg van staatswege een boete. Zo zou de productie weer op gang komen, waarmee banen werden gecreëerd en de welvaart weer zou groeien. De rol die hij de overheid toedichtte, maakte dat zijn plan door de Amerikanen verworpen werd.

London’s idee wordt na de Tweede Wereldoorlog gekaapt door marketeers. De ontwerper Brooks Stevens herformuleerde ‘planned obsolescence’: “instilling in the buyer the desire to own something a little newer, a little better, a little sooner than is necessary”. Producten werden voortaan gemaakt om te worden vervangen en zo groei en banen te creëren. Oude spullen weggooien en nieuwe kopen was niet ‘zonde’, maar juist een bijdrage aan de welvaart. Wegwerpverpakkingen passen naadloos in dit concept. Het zou tot de jaren negentig duren voordat alternatieven voor de ‘wegwerpmaatschappij’ werden omarmd.

Efficiency van verpakkingen

Vóór de Tweede Wereldoorlog al staat efficiency ook in Nederland al sterk in de belangstelling (Taylorisme). In 1940 start directeur De Jong van Lever’s Zeepfabrieken, onder druk van de schaarste, tezamen met het Nederlands Instituut voor Efficiency (NIVE, 1924-2001) een studiecommissie naar de efficiency van verpakkingen, gericht op materiaalbesparing en lagere transportkosten per product.

Na de oorlog nemen kennisinstituten zoals het Proefstation voor Verpakkingen TNO (1946, TNO Verpakkingen) en het Nederlands Verpakkingscentrum (1953, NVC) de taken van het NIVE over. Ook het Nederlands Instituut voor Zuivel Onderzoek (NIZO, 1948) besteedde veel aandacht aan verpakkingsonderzoek. Deze organisaties werkten veelvuldig samen bij het delen van kennis in de vorm van symposia en onderwijs, wat Nederland, zeker in de jaren ’60 een vooraanstaande positie in het verpakkingsonderzoek gaf.

Inmiddels zijn daar ook andere instituten bijgekomen, die zich richten op samenwerking en duurzaamheid. Zo ondersteunt het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) het bedrijfsleven met tools en advies bij de verduurzaming van verpakkingen.

Eerste kunststof

De eerste kunststof die gebruikt werd was bakeliet (PF). Dit was omstreeks 1908. Bakeliet was ontwikkeld door de Leo Baekeland, een Amerikaanse uitvinder van Belgische afkomst. Het werd gebruikt in de elektrotechniek, in radiokasten en als deurklinken. Zo’n beetje alle andere kunststoffen werden pas in de tweede helft van de twintigste eeuw uitgevonden. Het was dan ook pas na de Tweede Wereldoorlog dat de massaproductie van kunststoffen echt goed op gang kwam, ook als toepassing in verpakkingen.

Kunststoffen zijn opgebouwd uit bundels macromoleculen, de zogenoemde polymeren. Polymeren zijn opgebouwd uit moleculen, die door synthese van kleine moleculen (monomeren) ontstaan. Kunststof wordt voor een groot deel gemaakt uit aardolie.

Melk in glas

Tot het begin van onze jaartelling waren glazen voorwerpen niet meer dan door magie omgeven kunst. Daarna maakte de uitvinding van het glasblazen het mogelijk glas als verpakking te gebruiken. Door de kostbaarheid en breekbaarheid ervan bleef glas echter tot 1900 vooral een bewaarmiddel.

Industriële productie vergrootte in de twintigste eeuw de mogelijkheden: glazen verpakkingen waren in grote hoeveelheden te produceren, maar ook buitengewoon geschikt voor het pasteurisatieproces, waarvan vooral de melkproductie profiteerde. Technische optimalisatie zorgde na de Tweede Wereldoorlog voor ‘wegwerpglas’. De toenemende welvaart zorgde voor een exponentiële groei van deze vorm van verpakken.

Strokarton

Vanaf 1870 ontwikkelt zich de strokartonfabricage in Groningen. Tot de jaren ’20 stijgen de vraag en de prijs: tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben Engeland en Duitsland zowel karton als stro nodig. De crisisjaren ’30 brengen de capaciteit terug naar zeventig procent en de Tweede Wereldoorlog naar dertig procent. Na de oorlog kan de nieuw opgerichte Nesso (Netherlands Strawboard Selling Organisation) de teruggang niet tegenhouden: de opkomst van het grijskarton (goedkoper door hergebruik papier en sterker) en de Britse kartonindustrie doen de strokartonindustrie verdwijnen. De Nederlandse massiefkartonindustrie moet herstructureren (modernisering) en de overheid financiert substantieel mee. Deze diepte-investeringen leidden wel tot een sterke groei vanaf de jaren ’80, voor een groot deel door (keten)fusies en internationale overnames. In deze tijd komt ook de nadruk te liggen op energiebeheer en milieuvraagstukken, twee thema’s die nog steeds leven bij de Nederlandse papierindustrie.

Zie ook:

Introductie cellulose procedé

Hergebruik van papier raakt al snel ingeburgerd na de introductie van het celstof- of cellulose procedé. Papiergrondstof wordt hiermee aan hout onttrokken en daardoor constanter van kwaliteit. Bovendien kan het na bewerking geconcentreerd worden verscheept, wat de transportkosten drukt. De papierindustrie groeit dan ook sterk in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Conservenblik

De methode om te conserveren volgens ‘wecken’ is voor de blikken verpakking dan al sinds 1810 gepatenteerd. Aan het eind van de negentiende eeuw is blik als conserveermiddel voor groenten en vlees ingeburgerd. Voor de consument in verpakkingen van een halve en hele liter, voor de kruidenier in verpakkingen tot zes liter. Gewicht, bescherming tegen licht en onbreekbaarheid gaven de blikken verpakking een voordeel ten opzichte van glas.

Vanaf 1950 groeit echter het aandeel glasverpakking voor groenten van 13 naar 39 procent. De meest gehoorde verklaring daarvoor is de opkomst van de supermarkt, waar het belangrijk is om het product te kunnen zien. Ook werd ‘bliksmaak’ steeds vaker genoemd. De blikindustrie reageerde door het blik nog lichter te maken (gewichtsafname van 50 procent in de periode 1970-2000), door het openen gemakkelijk te maken (dankzij het lipje) en door met aluminiumverpakkingen de drankenindustrie te veroveren.

 

Industriële revolutie

Tijdens de Industriële Revolutie richten artsen en ingenieurs zich onder andere op de verbetering van leefomstandigheden van de verpauperde arbeiders. Huiselijke hygiëne en schone lucht komen op de sociale agenda. Eind negentiende eeuw worden fabrieken al naar de randen van de bebouwde kom verplaatst. De toenemende welvaart in de jaren 1950-1965 brengt een grote hoeveelheid afval met zich mee, met een toenemend deel verpakkingen, zonder dat men oog heeft voor de gevolgen.

De Club van Rome (1968) doet de belangstelling voor het milieu sterk groeien. In 1971 wordt Louis Stuyt de eerste Nederlandse minister met milieuhygiëne in de portefeuille: tot dan toe werd bodemgebruik enkel gezien als productiefactor, nu verschuift de aandacht ook naar het welzijn van het milieu. In 1972 brengt Stuyt de Urgentienota Milieuhygiëne uit, het startpunt van een hele reeks wettelijke maatregelen. Die belangstelling werd tot ver in de jaren ‘90 vaak gezien als een hobby van milieuactivisten, nu worden concepten zoals Cradle to Cradle en Circulariteit omarmd door wetenschap en bedrijfsleven.