Verpakken door
de jaren heen

Blikken, bussen en emmers

Vanaf 1600 leggen lantaarnmakers zich ook toe op het slaan van andere ijzeren voorwerpen: zogeheten blickslaegers. Tot 1870 waren dat voornamelijk emmers en bussen voor opslag van conserven ten behoeve van de scheepvaart, expedities en het leger.

Na 1870 werden bussen of dozen bij de kruidenier gebruikt als opslagmiddel voor genotmiddelen (cacao, chocolade, beschuit, koeken, e.d.) en retour gezonden naar de leverancier. Verkade bijvoorbeeld had daarvoor een eigen afdeling waar de retourverpakkingen werden gefatsoeneerd. Zie verder in deze tijdlijn: 1810 – Conservenblik.

Vanaf 1950 groeit echter het aandeel glasverpakking voor groenten van 13 naar 39 procent. De meest gehoorde verklaring daarvoor is de opkomst van de supermarkt, waar het belangrijk is om het product te kunnen zien. Ook ‘bliksmaak’ werd steeds vaker genoemd. De blikindustrie reageerde door het blik nog lichter te maken (een gewichtsafname van vijftig procent in de periode 1970-2000), door het openen gemakkelijk te maken (dankzij het lipje) en door met aluminiumverpakkingen de drankenindustrie te veroveren.

Naast het ‘consumentenblik’ bestaat voor het bedrijfsleven plaatstaalemballage, zoals de melkbussen, biervaten, gasflessen en vaten.

Zie ook:

Opkomst van de papierindustrie

Vanaf 1400 wordt papier in Europa steeds meer een alternatief voor papyrus en perkament. Het wordt zowel gebruikt als informatiedrager en als pakpapier, zoals voor suiker en textiel. De productie in Nederland concentreert zich van de zestiende eeuw rondom Heerde en Apeldoorn en in de Zaanstreek, waar schoon water is en in deze gebieden is verval, zodat hier papiermolens op waterkracht kunnen draaien.

In de zeventiende eeuw komt de Nederlandse papierindustrie tot bloei en deze is internationaal leidend. Maar van 1730 tot 1850 is sprake van achteruitgang: het buitenland investeert in nieuwe technieken (bijvoorbeeld papier op rol i.p.v. per raam/vel), terwijl de Nederlandse papierindustrie onder kapitaalslasten gebukt gaat. Vooral de productie van goedkopere papiersoorten (voor verpakkingen) verdwijnt naar het buitenland. In de tweede helft van de negentiende eeuw herstelt de industrie zich door mechanisering, andere grondstoffen (organisch, celstof, stro) en de opheffing van het dagbladzegel (belasting op kranten).

Zie verder in deze tijdlijn: 1870 – Strokarton

Zie ook:

 

Houten vaten

Hout is als materiaal relatief ruim voor handen en makkelijk en goedkoop vormbaar. Globaal kunnen houten verpakkingen ingedeeld worden in kisten, kratten, pallets en vaten. Deze kunnen zowel als maatwerk en als standaardmaten bestaan. Uit de Egyptische tot aan de Romeinse tijd zijn niet al te grote kisten bekend, die vanaf die tijd vooral als opslag van eigendommen werden gebruikt. VOC-matrozen bijvoorbeeld kregen ieder een kist voor hun persoonlijke zaken, met slot: eigenlijk een mobiele kast.

Een krat is een opengewerkte kist. De VOC maakte gebruik van aan het schip verankerde kratten om goederen op te slaan die gelucht moesten worden, zoals kruidnagels. Tegenwoordig is de maat van kratten vaak gestandaardiseerd om het vervoer zo efficiënt mogelijk te maken. Kratten worden steeds vaker van kunststof gemaakt. Hetzelfde geldt voor pallets, al worden die ook tegenwoordig nog vaak van hout gemaakt. Voor transport van grote objecten wordt grenen gebruikt, in de vorm van holblokken (om verschuiving en beschadiging van het product tijdens het transport tegen te gaan), vlonders en kisten.

Een grote vooruitgang was het houten vat, dat ook vloeistoffen kan bevatten. De Romeinen hebben de techniek van de Galliërs overgenomen en verfijnd. Het voordeel van het vat ten opzichte van keramiek (amforen) is de sterkte c.q. veerkrachtigheid, waardoor de inhoud groter gemaakt kan worden en de verpakking is te rollen. Vanaf de middeleeuwen is het vaten maken een apart ambacht: de kuiperij. Tegenwoordig dienen houten vaten (bijna altijd eiken) als opslagmiddel van voedsel of drank, zoals wijn en whisky. De transportfunctie is overgenomen door stalen en kunststoffen vaten.

Verpakkingen in de oudheid

In de prehistorie (het tijdvak van de jagers en verzamelaars) waren dierenhuiden en vlechtwerk de enige materialen om te verpakken. Toen de mens ging boeren, werden opslag, transport en houdbaarheid belangrijk. Voor de opslag, bijvoorbeeld van graan in silo’s, werden manden en amforen (kruiken) met een inhoud tot wel 400 liter vervaardigd. Voor kleinere verpakkingen werden eveneens manden (ook vloeistofdichte) en amforen gebruikt.

De Romeinen ontwikkelden een weg- waternet om ver weg gelegen nederzettingen van wel 90.000 manschappen (zoals Vechten bij Utrecht) te bevoorraden. Met lastdieren, karren en schepen werd graan in bulk vervoerd. Over zulke afstanden was houdbaarheid belangrijk. Er zijn in Nederland met doek en pek afgesloten amforen gevonden, met bijvoorbeeld mediterrane makreel en lijsterborst. Sommige van deze verpakkingen waren eenmalig: ze waren zo dun en licht dat ze bij het openen onherstelbaar beschadigd raakten.

Houten tonnen werden gebruikt voor opslag en transport van wijn. Hout was relatief kostbaar. Kisten werden derhalve voornamelijk gebruikt voor opslag van niet-bederfelijke waar in huis en het zeldzame glas voor kleine hoeveelheden kostbare waar.

Geblazen flessen

Tot het begin van onze jaartelling waren glazen voorwerpen niet meer dan door magie omgeven kunst. Daarna maakte de uitvinding van het glasblazen het mogelijk om glas als verpakking te gebruiken. Door de kostbaarheid en breekbaarheid ervan bleef glas echter tot 1900 vooral een bewaarmiddel, al groeide het gebruik ervan sterk door de opkomst van de wijnindustrie na 1600.

Industriële productie vergrootte in de twintigste eeuw de mogelijkheden: glazen verpakkingen waren in grote hoeveelheden te produceren. Ze waren ook buitengewoon geschikt voor het pasteurisatieproces, waarvan vooral de melkproductie profiteerde. Technische optimalisatie zorgde na de Tweede Wereldoorlog voor ‘wegwerpglas’, voornamelijk voor wijn en frisdranken. Door de toenemende welvaart groeide deze vorm van verpakken exponentieel.

In 1972 namen burgers in Zeist het initiatief om glas te recyclen; kort daarop volgden Rotterdamse vrouwen dit voorbeeld. Dit leidde uiteindelijk in 1978 tot een landelijke dekkende infrastructuur van glasbakken, opgezet door de overheid en de glasverwerkende industrie.

Zie ook: KIDV Recyclecheck Glazen verpakkingen