Verpakken door
de jaren heen

New Plastic Economy

In het najaar van 2018 verenigden tweehonderdvijftig internationale organisaties zich in de ‘New Plastic Economy’, waaronder ‘s werelds grootste producenten van verpakkingen, merkeigenaren, de detailhandel, recyclers, overheden, NGO’s en kennisinstellingen zoals het KIDV. Het uitgangspunt is het creëren van ‘een nieuw normaal’ voor kunststof.

De New Plastic Economy richt zich onder meer op het uitbannen van problematische of onnodige kunststof verpakkingen en op de ontwikkeling van meer herbruikbare verpakkingen in plaats van verpakkingen voor eenmalig gebruik. Daarnaast willen de deelnemers er door middel van innovaties voor zorgen dat in 2025 kunststof verpakkingen eenvoudig en volledig kunnen worden hergebruikt, gerecycled of gecomposteerd. Ten derde wordt circulariteit van kunststof bevorderd, door meer hergebruikt of gerecycled kunststof toe te passen in nieuwe producten en verpakkingen.

De Ellen McArthur Foundation leidt dit initiatief in samenwerking met UN Environment. De ondertekenaars vertegenwoordigen twintig procent van alle kunststofverpakkingen die wereldwijd op de markt worden gebracht. Danone, H&M, L’Oréal, Mars, Pepsico, Coca Cola en Unilever doen onder meer mee, maar ook producenten van verpakkingen zoals Amcor en producenten van kunststoffen zoals Novamont en Veolia.

De gestelde doelen worden elke achttien maanden opnieuw bekeken en de komende jaren steeds ambitieuzer. Bedrijven die het initiatief ondertekenen, publiceren jaarlijks gegevens om de voortgang inzichtelijk te maken.

Milieubeleid van start

In 1971 wordt Louis Stuyt de eerste Nederlandse minister met milieuhygiëne in de portefeuille. Tot dan toe werd bodemgebruik enkel gezien als productiefactor, nu verschuift de aandacht ook naar het welzijn van het milieu. In 1972 brengt hij de Urgentienota Milieuhygiëne uit, die een schets geeft van het milieuvraagstuk in algemene zin, de plaats van de milieuhygiëne in de totale milieuproblematiek en de zorg voor de milieuhygiëne op basis van ecologisch inzicht. De nota is het startpunt van een hele reeks wettelijke maatregelen.

Het verschijnen van de Urgentienota viel samen met de toenemende belangstelling voor het milieu, ook internationaal. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting in onder meer de Milieuconferentie van de Verenigde Naties in Stockholm. Toch werd die belangstelling tot ver in de jaren ‘90 vaak gezien als een hobby van milieuactivisten, voordat concepten z0als Cradle to Cradle en Circulariteit door wetenschap en bedrijfsleven werden omarmd.

De Urgentienota Milieuhygiëne bevatte ook een urgentieprogramma, waarin een belangrijk deel van het later te voeren beleid zijn basis vond.

Club van Rome

De toenemende welvaart in de jaren 1950-1965 brengt een grote hoeveelheid afval met zich mee, met een toenemend deel verpakkingen, zonder dat men oog heeft voor de gevolgen. De uitbreiding van de productie, en daarmee ook het toenemend grondstofgebruik, leidt in 1972 tot de publicatie ‘Limits to Growth’ van de Club van Rome. Vooral in Nederland slaat dit rapport aan bij bedrijfsleven en overheid: men krijgt oog voor de gevolgen van de ‘wegwerpcultuur’, en dan vooral voor de uitputting van grondstoffen en de vervuiling van het milieu. Begin jaren ’90 komt er vanuit Europa en op nationaal niveau wetgeving op gang die gericht is op recycling van producten.

Marshallhulp: massaproductie en reclame

In 1947 bepleitte minister George Marshall van de Verenigde Staten (Buitenlandse Zaken en Defensie) om Europese landen materiële en financiële steun te geven. Het plan had officieel als doel: het tegengaan van armoede. In 1948 waren echter veel landen al op het vooroorlogs productieniveau. De werkelijke doelen waren dan ook het tegengaan van het communisme en het creëren van handelspartners om de Amerikaanse overschotten nuttig te kunnen besteden. Twintig procent van de steun moest terugbetaald worden, de rest was een gift, voornamelijk bestaande uit goederen en diensten.

Met de Amerikaanse steun kwamen ook massaproductie en reclame mee. Deze twee elementen zorgden ook voor een groei van de verpakkingsindustrie. De Amerikanen berekenden dat die industrie met een factor 1,7 zou groeien ten opzichte van de gemiddelde groei. Halverwege de jaren vijftig blijkt dat een factor 3 te zijn.

Als gevolg van deze ontwikkeling worden verpakkingen steeds wetenschappelijker benaderd. Massaproductie vraagt om massatransport en dus ook om efficiëntere verpakkingen, zowel economisch als logistiek perspectief. Hierdoor ontstaan rondom het thema verpakkingen onderzoeks-, kennis- en adviesbureaus.

Wegwerp­maatschappij

In de Verenigde Staten kwamen in de jaren twintig al wegwerpproducten op de markt. De Beurskrach van Wallstreet (1929) maakte echter voor zo’n tien jaar een einde aan dit teken van voorspoed. De pakhuizen lagen er vol mee, maar er werd niets meer verkocht.

In 1932 komt Bernard London met zijn plan Ending the Depression through Planned Obsolescence. Producten moesten volgens hem een door de wet voorgeschreven beperkte levensduur krijgen. De consument die de producten niet vóór die tijd inlevert, kreeg van staatswege een boete. Zo zou de productie weer op gang komen, waarmee banen werden gecreëerd en de welvaart weer zou groeien. De rol die hij de overheid toedichtte, maakte dat zijn plan door de Amerikanen verworpen werd.

London’s idee wordt na de Tweede Wereldoorlog gekaapt door marketeers. De ontwerper Brooks Stevens herformuleerde ‘planned obsolescence’: “instilling in the buyer the desire to own something a little newer, a little better, a little sooner than is necessary”. Producten werden voortaan gemaakt om te worden vervangen en zo groei en banen te creëren. Oude spullen weggooien en nieuwe kopen was niet ‘zonde’, maar juist een bijdrage aan de welvaart. Wegwerpverpakkingen passen naadloos in dit concept. Het zou tot de jaren negentig duren voordat alternatieven voor de ‘wegwerpmaatschappij’ werden omarmd.

Industriële revolutie

Tijdens de Industriële Revolutie richten artsen en ingenieurs zich onder andere op de verbetering van leefomstandigheden van de verpauperde arbeiders. Huiselijke hygiëne en schone lucht komen op de sociale agenda. Eind negentiende eeuw worden fabrieken al naar de randen van de bebouwde kom verplaatst. De toenemende welvaart in de jaren 1950-1965 brengt een grote hoeveelheid afval met zich mee, met een toenemend deel verpakkingen, zonder dat men oog heeft voor de gevolgen.

De Club van Rome (1968) doet de belangstelling voor het milieu sterk groeien. In 1971 wordt Louis Stuyt de eerste Nederlandse minister met milieuhygiëne in de portefeuille: tot dan toe werd bodemgebruik enkel gezien als productiefactor, nu verschuift de aandacht ook naar het welzijn van het milieu. In 1972 brengt Stuyt de Urgentienota Milieuhygiëne uit, het startpunt van een hele reeks wettelijke maatregelen. Die belangstelling werd tot ver in de jaren ‘90 vaak gezien als een hobby van milieuactivisten, nu worden concepten zoals Cradle to Cradle en Circulariteit omarmd door wetenschap en bedrijfsleven.

Verpakkingen in de oudheid

In de prehistorie (het tijdvak van de jagers en verzamelaars) waren dierenhuiden en vlechtwerk de enige materialen om te verpakken. Toen de mens ging boeren, werden opslag, transport en houdbaarheid belangrijk. Voor de opslag, bijvoorbeeld van graan in silo’s, werden manden en amforen (kruiken) met een inhoud tot wel 400 liter vervaardigd. Voor kleinere verpakkingen werden eveneens manden (ook vloeistofdichte) en amforen gebruikt.

De Romeinen ontwikkelden een weg- waternet om ver weg gelegen nederzettingen van wel 90.000 manschappen (zoals Vechten bij Utrecht) te bevoorraden. Met lastdieren, karren en schepen werd graan in bulk vervoerd. Over zulke afstanden was houdbaarheid belangrijk. Er zijn in Nederland met doek en pek afgesloten amforen gevonden, met bijvoorbeeld mediterrane makreel en lijsterborst. Sommige van deze verpakkingen waren eenmalig: ze waren zo dun en licht dat ze bij het openen onherstelbaar beschadigd raakten.

Houten tonnen werden gebruikt voor opslag en transport van wijn. Hout was relatief kostbaar. Kisten werden derhalve voornamelijk gebruikt voor opslag van niet-bederfelijke waar in huis en het zeldzame glas voor kleine hoeveelheden kostbare waar.