Verpakken door
de jaren heen

Strokarton

Vanaf 1870 ontwikkelt zich de strokartonfabricage in Groningen. Tot de jaren ’20 stijgen de vraag en de prijs: tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben Engeland en Duitsland zowel karton als stro nodig. De crisisjaren ’30 brengen de capaciteit terug naar zeventig procent en de Tweede Wereldoorlog naar dertig procent. Na de oorlog kan de nieuw opgerichte Nesso (Netherlands Strawboard Selling Organisation) de teruggang niet tegenhouden: de opkomst van het grijskarton (goedkoper door hergebruik papier en sterker) en de Britse kartonindustrie doen de strokartonindustrie verdwijnen. De Nederlandse massiefkartonindustrie moet herstructureren (modernisering) en de overheid financiert substantieel mee. Deze diepte-investeringen leidden wel tot een sterke groei vanaf de jaren ’80, voor een groot deel door (keten)fusies en internationale overnames. In deze tijd komt ook de nadruk te liggen op energiebeheer en milieuvraagstukken, twee thema’s die nog steeds leven bij de Nederlandse papierindustrie.

Zie ook:

Introductie cellulose procedé

Hergebruik van papier raakt al snel ingeburgerd na de introductie van het celstof- of cellulose procedé. Papiergrondstof wordt hiermee aan hout onttrokken en daardoor constanter van kwaliteit. Bovendien kan het na bewerking geconcentreerd worden verscheept, wat de transportkosten drukt. De papierindustrie groeit dan ook sterk in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Opkomst van de papierindustrie

Vanaf 1400 wordt papier in Europa steeds meer een alternatief voor papyrus en perkament. Het wordt zowel gebruikt als informatiedrager en als pakpapier, zoals voor suiker en textiel. De productie in Nederland concentreert zich van de zestiende eeuw rondom Heerde en Apeldoorn en in de Zaanstreek, waar schoon water is en in deze gebieden is verval, zodat hier papiermolens op waterkracht kunnen draaien.

In de zeventiende eeuw komt de Nederlandse papierindustrie tot bloei en deze is internationaal leidend. Maar van 1730 tot 1850 is sprake van achteruitgang: het buitenland investeert in nieuwe technieken (bijvoorbeeld papier op rol i.p.v. per raam/vel), terwijl de Nederlandse papierindustrie onder kapitaalslasten gebukt gaat. Vooral de productie van goedkopere papiersoorten (voor verpakkingen) verdwijnt naar het buitenland. In de tweede helft van de negentiende eeuw herstelt de industrie zich door mechanisering, andere grondstoffen (organisch, celstof, stro) en de opheffing van het dagbladzegel (belasting op kranten).

Zie verder in deze tijdlijn: 1870 – Strokarton

Zie ook:

 

Houten vaten

Hout is als materiaal relatief ruim voor handen en makkelijk en goedkoop vormbaar. Globaal kunnen houten verpakkingen ingedeeld worden in kisten, kratten, pallets en vaten. Deze kunnen zowel als maatwerk en als standaardmaten bestaan. Uit de Egyptische tot aan de Romeinse tijd zijn niet al te grote kisten bekend, die vanaf die tijd vooral als opslag van eigendommen werden gebruikt. VOC-matrozen bijvoorbeeld kregen ieder een kist voor hun persoonlijke zaken, met slot: eigenlijk een mobiele kast.

Een krat is een opengewerkte kist. De VOC maakte gebruik van aan het schip verankerde kratten om goederen op te slaan die gelucht moesten worden, zoals kruidnagels. Tegenwoordig is de maat van kratten vaak gestandaardiseerd om het vervoer zo efficiënt mogelijk te maken. Kratten worden steeds vaker van kunststof gemaakt. Hetzelfde geldt voor pallets, al worden die ook tegenwoordig nog vaak van hout gemaakt. Voor transport van grote objecten wordt grenen gebruikt, in de vorm van holblokken (om verschuiving en beschadiging van het product tijdens het transport tegen te gaan), vlonders en kisten.

Een grote vooruitgang was het houten vat, dat ook vloeistoffen kan bevatten. De Romeinen hebben de techniek van de Galliërs overgenomen en verfijnd. Het voordeel van het vat ten opzichte van keramiek (amforen) is de sterkte c.q. veerkrachtigheid, waardoor de inhoud groter gemaakt kan worden en de verpakking is te rollen. Vanaf de middeleeuwen is het vaten maken een apart ambacht: de kuiperij. Tegenwoordig dienen houten vaten (bijna altijd eiken) als opslagmiddel van voedsel of drank, zoals wijn en whisky. De transportfunctie is overgenomen door stalen en kunststoffen vaten.